

“Wij arriveerden hier in een biologisch Luilekkerland”
“Of ik iets zag in een wetenschappelijke expeditie naar een West-Afrikaans waddengebied?” Emeritus hoogleraar Mariene Biologie Wim Wolff herinnert zich nog als de dag van gisteren dat een groepje enthousiaste studenten bij hem aan het bureau verscheen van toen nog het Rijksinstituut voor Natuurbeheer.
Een Franse pater, René de Naurois, had in 1959 melding gemaakt van de enorme aantallen broedvogels in Mauretanië, zoals diverse soorten reigers. Een Duitse tandarts beschreef vervolgens in 1968 ook de enorme hoeveelheden wadvogels voor de kust. De enige Nederlandse belangstelling tot dat moment ging uit naar de Monniksrobben die in de jaren zestig op de rotsen bij Cap Blanc waren geteld. Maar er moest veel meer te beleven zijn, meende het kwartet bij het bureau van Wolff. Uiteindelijk vertrokken Wibe Altenburg, Meinte Engelmoer, Ron Mes en Theunis Piersma in 1980 naar de Banc d’Arguin, voor een wetenschappelijke expeditie onder toeziend oog van Wolff, Staatsbosbeheer-waddenman Gerard Boere en de Groningse hoogleraar Rudi Drent.
Landrover
Een Engelse expeditie van de Universiteiten van Oxford en Cambridge had in 1973 een schatting gemaakt van 700.000 wadvogels rond de Banc d’Arguin. “Maar die deden het op een veel te luxe manier”, wist Wolff al snel. “Die reden met een landrover langs de kust van Marokko naar beneden en telden vanuit de auto. Onze vier Groningse studenten trokken te voet en met Imraguen-vissers het gebied in. Het rapport waar zij uiteindelijk mee thuiskwamen was dan ook stukken betrouwbaarder. Behalve de twee miljoen vogels die zij hadden geteld, hadden ze ook gekeken naar de draagkracht van het gebied, in de vorm van zeegras, en bodemleven zoals schelpdieren. Het grote verschil dat zij toen konden meten tussen de draagkracht op een bepaald moment en de veel grotere voedselbehoefte van al die vogels is een vraagstuk waar biologen zich tot de dag van vandaag het hoofd over breken.”
Leeg onderzoeksstation
Pas in 1985, bij een tweede expeditie, ging Wolff ook zelf naar Mauretanië. “Onze conclusie was helder: met een gulden die we in West-Afrika besteedden konden we meer doen dan met diezelfde gulden in onze Waddenzee. Maar het RIN was een ‘toegepast instituut’, dus we konden ons geld niet naar eigen goeddunken uitgeven. Ik was dan ook heel gelukkig dat we in ’85 met geld van diverse instituten, ministeries en ook bedrijven als Shell onze intrek konden nemen in de gebouwtjes die al door Fransen in het dorpje Iwik waren neergezet. Let wel: de Fransen hadden wel een onderzoeksstation gebouwd, maar daar geen personeel gestationeerd. Dat gat hebben wij sindsdien gevuld.”
De logistiek rond expedities naar de Banc was en is nog steeds een uitdaging, vertelt Wolff lachend. “Bij mijn eerste bezoek ging ik eerst naar de ambassade in Senegal, om ons te verzekeren van diplomatieke ondersteuning mocht dat nodig zijn. Vervolgens stapte ik in een soort omgebouwde taxi, die met mij en mijn bagage al redelijk vol leek te zitten. Toch bleken daar nog zestien man bij te passen. Maar ondanks die logistieke ongemakken kwamen we biologisch gesproken natuurlijk in een Luilekkerland. De rijkdom, met name in vogelleven bleek daar ongekend.”
Upwelling
De belangstelling van Wolf ging al die jaren vooral uit naar het grote geheel, de ‘metabanc’ als het ware. Een van de zaken die hij in de loop der jaren met hulp van diverse studenten in kaart kon brengen was de voedselkringloop voor de kust van Mauretanië. “We hebben een model gemaakt waarin schelpdieren profiteren van het voedselrijke water dat via upwelling uit de diepe oceaan omhoog komt. Maar dat speelt verder uit de kust. In het waddengebied van de Banc d’Arguin heb je geen upwelling. De primaire productie bestaat daar uit zeegras en algen. In de loop der jaren hebben we een redelijke boekhouding kunnen opstellen van de stromen van voedingsstoffen, van algen en zeegrassen, tot vogels, vissen en dolfijnen aan toe.
On-ge-loof-lijk belangrijk
De logistiek van het onderzoek in West-Afrika is er in de loop der jaren zeker niet eenvoudiger op geworden. “Zeker, er liggen tegenwoordig goede draaiboeken klaar met paklijsten; zoveel liter water, zoveel balen rijst, zoveel kilo kaas… Maar zeker politiek gezien is het nog steeds een uitdaging, getuige ook de ontvoeringen van buitenlanders.”
Toch kan Wolff niet genoeg benadrukken dat er alle reden is om het wetenschappelijk onderzoek in Mauretanië voort te zetten. “De natuur in het Nationaal Park Banc d’Arguin staat onder voortdurende druk van de visserij. Dat wordt tot nu toe tegengehouden met als argument dat dit gebied een kraamkamer zou zijn voor vissen die later elders in de kustzone gevangen kunnen worden. Voor garnalen hebben we die kraamkamerfunctie ook concreet aangetoond, maar voor veel vissen weten we dat nog niet. En wat als het met die kinderkamer nogal zou tegenvallen?”
Als het niet voor de vissen is, dan doe je het wel degelijk voor de wadvogels, benadrukt Wolff. “De discussie over de zwakste schakel op de Oost-Atlantische trekroute is nog niet definitief beslist, en de plaats van die zwakste schakel of flessenhals zal van tijd tot tijd ook verschuiven. Maar de notie dat de Banc d’Arguin on-ge-loof-lijk belangrijk is, die moet je er in blijven stampen. Voor één a twee miljoen hou je daar een Nationaal Park in de lucht. Zet dat eens af tegen de 700 miljoen die nu in het Nederlandse Waddenfonds zit. Mijn gezondheid staat het mij niet meer toe om er naartoe te gaan, maar ik zal het onderzoek rond de Banc d’Arguin altijd met warme belangstelling blijven volgen.”
Nadere informatie: w.j.wolff@rug.nl