Persoonlijkheid bepaalt maaggrootte (en niet andersom!)
‘Toon mij uw maag, en ik zeg u wie u bent’. In de psychologie bestaan veel varianten op de relatie tussen persoonlijkheid en een of ander uiterlijk kenmerk; tot de inhoud van iemands boekenkast of zelfs de koelkast aan toe. Bij de kanoet lijkt het vooral de grootte van de maag die iets verraadt over de aard van het beestje, zegt Allert Bijleveld, promovendus aan het NIOZ.
“In de literatuur duikt sinds enige tijd een populaire hypothese op, die zegt dat de grootte van de spijsverteringsorganen bepalend is voor de persoonlijkheid van de vogel”, vertelt Bijleveld. “Wij hebben met behulp van experimenten en langlopend veldonderzoek laten zien dat die relatie eigenlijk andersom is: karakter bepaalt de maaggrootte.”
In de Experimentele Wadvogelunit van het NIOZ zetten de onderzoekers een kunstwad van ongeveer zeven bij zeven meter groot helemaal onder water. In die bak water plaatsten zij een vijftal bakken met zand, van één bij één meter, waarop de vogels konden landen. “Vervolgens gingen we turven”, vertelt Bijleveld. “Hoe lang prikt een vogel naar voedsel in de zandbakken?
En hoeveel bakken doorzoekt de kanoet, alvorens hij erachter komt dat er in geen van de bakken voedsel zit?”
Echometingen
Tijdens dat turven kwam Bijleveld erachter dat er een behoorlijk verschil bestaat tussen de ene of de andere vogel. “De uitersten waren een kanoet die één of twee keer in de eerste de beste bak waar hij ging zitten prikte en vervolgens bleef zitten waar hij zat. Het andere eind van het spectrum was een vogel die wel bijna 80% van de tijd bezig was met voedselzoeken en die van de ene naar de andere bak vloog.”
De duur van voedselzoeken en het aantal bakken dat werd bezocht bleek een betrouwbare maat voor ‘exploratief gedrag’. Keek Bijleveld vervolgens met een echoapparaat naar de grootte van de spiermaag, dan zag hij: hoe groter de maag, hoe minder exploratief de vogel, dus precies tegengesteld aan de hypothese.
Vervolgens manipuleerden Bijleveld en collega’s de grootte van de maag van hun kanoeten. Gaven ze de vogels alleen maar kokkels, met een relatief dikke, harde schelp, dan werd de spiermaag binnen een week een stuk groter. Voerden ze vooral mosselvlees zonder schelp, dan werd de maag vanzelf kleiner. “Herhaalden we de test met de zandbakken na de manipulatie van de maaggrootte, dan veranderde er hoegenaamd niets aan het gedrag. Met andere woorden: de maaggrootte was niet bepalend voor het type exploratiegedrag.”
Langlopend veldonderzoek
De experimenten werden vervolgens bevestigd in het veld, waar de in het lab gemeten en geteste dieren werden losgelaten. Daar zagen de onderzoekers aan de teruggemelde ringen dat de meest exploratieve dieren met de kleinste magen inderdaad het snelste het gebied verlieten. “We hebben onze gegevens vervolgens ook kunnen staven aan de jarenlange metingen die al beschikbaar waren uit het veld. Daarbij zijn de vogels niet alleen geringd, maar is vaak ook hun maaggrootte gemeten. Het blijkt dat we de vogels met de kleinste magen het minst vaak op dezelfde plek terugzagen. De kleine magen doken tot in Engeland en Duitsland op.”
Volgens Bijleveld is de gevonden relatie tussen maaggroote en karakter goed verklaarbaar. “Vogels die veel rondvliegen hebben automatisch ook een grotere kans om gepakt te
worden door predatoren zoals een slechtvalk. Het loont dan om lichter en wendbaarder te zijn, dus om een kleinere maag te hebben en ook minder vet.”
Er is ook een relatie met het type prooien dat de vogels kunnen vinden. “Vogels die exploratief zijn, dus die veel rondvliegen van de ene naar de andere wadplaat, hebben meer kans om de A-kwaliteit prooien te vinden, zoals nonnetjes met een dunne schelp. Die kunnen zich dan ook ‘veroorloven’ om er een kleinere spiermaag op na te houden.”
Erfelijk
De hypothese dat maaggrootte het karakter bepaalt mag dan volgens Bijleveld wel zijn verworpen, helemaal sluitend heeft hij het verhaal nog niet, vindt de promovendus. “Het is vooral nog de vraag hoe het karakter ontstaat. Onderzoek aan andere vogelsoorten, zoals koolmezen, laat zien dat persoonlijkheid ook voor een deel erfelijk is. maar dat is bij deze vogels lastig te onderzoeken. Ze planten zich in ieder geval niet in gevangenschap voort, zoals koolmezen dat wel doen.”
“Het zou al een stap in de goede richting zijn om ook de ‘jeugd–jaren’ van de kanoeten te kunnen onderzoeken”, aldus Bijleveld. “Op IJsland kun je in de nazomer kanoeten vangen die datzelfde jaar op de Groenlandse toendra uit het ei zijn gekropen, dus nog voordat ze voor het eerst met het voedsel en de gevaren van de Waddenzee in aanraking komen. Dan kom je in ieder geval weer een stapje dichter bij de factoren die wellicht het karakter in het vroege leven vormen. En daarmee kom je ook weer wat dichter bij het begrijpen van de voedselecologie van deze vogels.”
Meer informatie: allert.bijleveld@nioz.nl