Nonnetjes schelpen in de Waddenzee: terug van weg geweest
Den Hoorn, 22 maart 2016 – De diepte waarop nonnetjes zich in de wadbodem ingraven is een goede voorspeller van de conditie van het wad. De gemiddelde diepte van deze schelpdieren zegt zelfs meer over de kwaliteit van het wad, dan het totale aantal nonnetjes dat aanwezig is. Dat schrijven biologe Tanya Compton en collega’s van het NIOZ Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee deze maand in het tijdschrift Frontiers in Ecology and Evolution.
Duizenden bodemmonsters
Voor dit onderzoek analyseerden Compton en collega’s de gegevens van zeventien jaar aan bodemmonsters uit de droogvallende delen van het westelijke deel van de Waddenzee. Op bijna 15 duizend hectare wadbodem, werd tussen 1997 en 2014 ieder jaar in de zomer met een steekbuis een monster uit duizenden stukken bodem gestoken. Zowel in de bovenste vier centimeter, als in het deel daaronder werden de nonnetjes geteld. Ook werd hun gewicht en grootte bepaald.
Veilige diepte
Nonnetje (Macoma balthica) graven zich in, en steken vervolgens een soort ‘slurfje’, de zogenoemde sifo, boven de bodem uit, om daarmee algen en kiezelwieren (diatomeeën) op te zuigen van de bodem en uit het water. Hoe hoger in de wadbodem de schelpdieren zitten, hoe makkelijker ze bij hun voedsel komen. Maar hoe dieper de schelpen zitten, hoe veiliger ze zijn voor vogels als kanoeten, die nonnetjes eten. Kanoeten kunnen geen schelpen pakken die dieper zitten dan vier centimeter.
De onderzoekers vonden een duidelijk verband tussen de diepte waarop schelpen zich ingraven, en de omstandigheden op het wad. Na jaren van intensieve bodemberoerende visserij door mechanisch kokkelvissen, moesten de schelpen meer risico nemen om bij hun schaarse voedsel te komen, en zaten ze dus minder diep. In de jaren na het stoppen van de mechanische kokkelvisserij, konden de schelpdieren het zich in toenemende mate veroorloven om zich dieper in te graven.
Veel jonge schelpdieren
In 2012 en 2014 waren er veel jonge nonnetjes. Deze jaren van zogenoemde goede broedval, werden vooraf gegaan door relatief dikke nonnetjes die zich diep hadden ingegraven.
‘Dit onderzoek laat zien dat de nonnetjes niet zozeer last hebben van de opwarming van de Waddenzee, en de toename van rovers zoals garanalen en krabben’, zegt onderzoekster Tanya Compton. ‘In eerder onderzoek werd gedacht dat klimaatverandering een belangrijke rem was op het herstel van de nonnetjes. Ons onderzoek wijst aan dat de conditie van de wadbodem veel belangrijker is. Wij vermoeden dat een goede samenstelling van kiezelwieren op de wadbodem de nonnetjes niet alleen in een comfortabele lichaamsconditie brengt, maar ook helpt bij een goede vestiging en overleving van hun larven. Die jaren van herstel worden goed voorspeld door de gemiddelde diepte waarop de schelpdieren zich het jaar ervoor hebben ingegraven.’
Foto 1. Gedeeltelijk ingegraven nonnetje (Macoma balthica) met uitgestoken sifo’s. De rechter sifo is de zuigsifo waarmee het diertje voedsel opneemt. De linker sifo fungeert als uitlaat. Foto Tanya Compton
Foto 2. Kanoet met nonnetje in de snavel op het wad. Nonnetjes vormen het stapelvoedsel voor doortrekkende kanoeten voor het tweede van hun trektocht tussen hun broedgebieden boven de poolcirkel en hun overwinteringsgebieden in de tropen (West-Afrika). Foto Jan van de Kam
Nadere informatie: tanya.compton@nioz.nl of jan.van.gils@nioz.nl of theunis.piersma@nioz.nl