Foto: Julia Karagicheva
Foto: Julia Karagicheva

‘Berekening seizoensoverleving sleutel tot effectieve bescherming’

‘Nee ik ben zeker geen wiskundige of statisticus’, lacht Eldar Rakhimberdiev. ‘Tijdens mijn biologiestudie in Rusland, en daarna ook bij mijn promotieonderzoek aan steltlopers op het Taymir schiereiland heb ik mij met pure veldbiologie beziggehouden. Het is enigszins toevallig dat ik nu bij mijn halve baan op het NIOZ, en ook bij mijn andere halve baan aan de Cornell University in Ithaca, in de VS, veel met wiskunde bezig ben. Maar eerlijk gezegd is dat vooral basale “gebruikers-wiskunde” hoor, geen hoog-dravende statistiek’, vindt Rakhimberdiev. Toch zullen veel biologen hun wenkbrauwen in eerste instantie fronsen bij lezing van het jongste artikel van Rakhimberdiev en collega’s, in het tijdschrift Journal of Avian Biology. Als het niet is vanwege de pittige statistiek, dan toch zeker wel vanwege de revolutionaire benadering van de begrippen sterfte en overleving in de trekvogelecologie.

De basis van het werk van Rakhimberdiev is gelegen in een oude, beruchte geschiedenis: die van de kokkelvisserij in de westelijke Waddenzee in de jaren 1998 tot 2003. ‘Dat was een periode waarin kanoeten in het najaar te weinig voedsel konden vinden op het wad. Ik ben vervolgens gaan rekenen aan de getallen rond de jaarlijkse overleving van de kanoeten per seizoen. Dat was mogelijk omdat we van tenminste 15 jaar een continue dataset hebben van geringde en teruggemelde vogels.’

Gemiddeld genomen overleefden ieder jaar 81 van de 100 kanoeten: een overleving van 0,81. In de periode van intensieve kokkelvisserij daalde de overleving in het winterseizoen naar 0,78. In de zomer steeg de overleving juist naar 0,91. In de jaren nadat de kokkelvissers door de overheid waren uitgekocht verdwenen de seizoensverschillen weer en kwam de jaarlijkse overleving weer terug op 0,81. Zo op het eerste gezicht niets revolutionairs.

Onaangepast
‘Maar wat deze cijfers volgens ons vooral laten zien is dat de kanoeten niet waren opgewassen tegen de periode van voedselschaarste in de Waddenzee’, zo verduidelijkt Rakhimberdiev. ‘Het hele idee dat er een permanente zwakste schakel zou kunnen bestaan op de trekroute van een populatie wadvogels, dat strookt volgens ons niet met het idee van natuurlijke selectie. Als er ineens ergens minder voedsel is, dan zal een populatie zich daarop moeten aanpassen en een nieuw evenwicht zoeken. Door de slechte voedselomstandigheden sterven meer vogels. Daardoor vermindert de concurrentie, wat weer leidt tot hogere overleving op andere momenten en plaatsen. Als de overleving aldus uitmiddelt over het hele jaar, blijven aantallen gelijk. Maar als de vogels niet kunnen compenseren zal de populatie afnemen. Dus, wanneer de overleving op een bepaalde plaats of in een bepaald seizoen extreem veel lager is dan op andere plaatsen of andere tijden, dan betekent dat volgens ons dat daar problemen spelen waar de vogels nog geen antwoord op hebben.’

Dat trekvogels behoorlijk wat mogelijkheden hebben om zich aan veranderende omstandigheden aan te passen verduidelijkt Rakhimberdiev aan de hand van de kanoeten in de kooien op het NIOZ. ‘Als je die dieren een jaar lang hebt laten wennen aan een situatie waarin ze niet hoeven te trekken, dan stoppen ze ook met het opvetten in het najaar. Ze “weten” immers dat ze toch voldoende voedsel hebben in de winter. Via de statistiek verbind ik die theorie van het “flexibele fenotype” nu met het idee van flessenhalzen in een trekroute. Volgens mij zijn populaties in staat om zich aan te passen aan die flessenhalzen. Als ze dat niet zijn, komt er een evenwicht op een lager niveau.’

Gerichte bescherming
De nieuwe manier van denken over overleving en sterfte in het leven van trekvogels heeft belangrijke consequenties voor de bescherming van deze dieren, stelt Rakhimberdiev. ‘In oostelijk Azië wordt veel werk gedaan aan lepelbekstrandlopers, een soort die ernstig wordt bedreigd. Maar ik denk dat daar ook veel energie wordt verspild aan relatief ongerichte bescherming. Door eerst onderzoek te doen aan de seizoensoverleving van deze soort, kun je ontdekken op welke plek en in welke tijd de vogel problemen ondervindt met de aanpassing aan de omstandigheden. Als je dat weet, kun je heel gericht beschermingsactiviteiten inzetten op de enige tijden en plaatsen dat het zin heeft. Het is jammer dat er inmiddels zo weinig lepelebekstrandlopers zijn dat het meten van seizoensoverleving waarschijnlijk niet meer mogelijk is’

Ook het recente onderzoek aan lepelaars, door zijn Metawad-collega Tamar Lok (zie elders in deze nieuwsbrief) kan Rakhimberdiev goed plaatsen in zijn nieuwe manier van denken. ‘Zij laat zien dat lepelaars die naar West-Afrika trekken onevenredig veel sterfte hebben op de noordwaartse trek in het voorjaar. In een negatief scenario betekent dat dat de vogels nieuwe problemen ondervinden in Afrika, waardoor ze niet meer voldoende reserves kunnen opbouwen voor de trek. In een positief scenario kan het ook betekenen dat de omstandigheden voor de vogels die in Europa overwinteren zó sterk zijn verbeterd dat die de jaarlijkse overleving gemiddeld genomen omhoog hebben getrokken; en wel zo sterk dat de Afrikagangers dat niet kunnen bijbenen.’

Meer informatie: eldar.rakhimberdiev@nioz.nl
Download documentatie

Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee Sovon vogelonderzoek Nederland Nederlands Instituut voor Ecologie Vogeltrekstation Stichting natuurinformatie Werkgroep Lepelaar Rijksuniversiteit Groningen Universiteit van Amsterdam Global Flyway Network in Australia