Foto: Piet van den HoutFoto: Jan van de KamFoto: Jan van de KamFoto: Jan van de KamFoto: Jan van de KamFoto: Jan van de KamFoto: Jan van de Kam

Kanoet

Een echte wadvogel

‘s Zomers roestrood op de toendra, de rest van het jaar roestrood of leigrijs aan de kust. Kanoeten kom je in het binnenland alleen tegen als ze zijn verdwaald. Verdwalen doen ze alleen tijdens de trek. Vooral tijdens de eerste reis van de toendra naar de zuidelijke kusten komen jonge, eenzame en onervaren kanoeten, nog maar een week of wat vliegvlug, wel eens op vreemde plaatsen terecht. September en oktober zijn de maanden om één of twee jonge kanoeten aan te treffen op een zandplaat in het IJsselmeer, of heldhaftig voedsel zoekend tussen een groep goudplevieren in een Texelse graslandpolder. Wat er ook gebeurt, later in de winter komen kanoeten alleen nog de dijk over als het écht niet anders kan; als bij springtij en stuwing door een noordwesterstorm het waddenwater zo hoog staat, dat ze binnendijks in dichte drommen op de meest kale plekken het hoogwater staan af te wachten.


De wereld van kanoeten

De kanoeten van de Canadese eilanden Ellesmere en Axel Heiberg komen in de winter naar de kusten van Noordwest-Europa. Net als de kanoeten uit Groenland verblijven ze in de Waddenzee en in de grote Britse baaien. Een klein deel van de kanoeten vliegt door naar de Frans-Atlantische kust.

In het voorjaar trekken deze kanoeten terug naar de Groenlandse en Canadese broedgebieden en maken daarbij in mei een tussenstop in IJsland om bij te tanken. Vanwege de IJslandse connectie worden deze kanoeten aangeduid met de ondersoortnaam islandica: voluit dus Calidris canutus islandica.

De kanoeten van het schiereiland Tajmyr in Siberië zijn in de zomer iets donkerder van kleur en hebben iets langere snavels. Ze trekken in het najaar en voorjaar door de Waddenzee wanneer ze respectievelijk op weg zijn naar, en terugkeren van, de kustgebieden van West-Afrika. Deze kanoetenondersoort heet canutus (ook wel geschreven als C. c. canutus). Oostelijker van Tajmyr broeden nog de veel minder talrijke ondersoorten piersmai, rogersi, roselaari en rufa. Waar het bij de ondersoorten islandica en canutus gaat om honderdduizenden vogels, gaat het bij de vier andere ondersoorten maar om tienduizenden.


De connecties van kanoeten

Kanoeten verbinden het wad met de toendra, met Azië en Afrika, en de Waddenzee met de Banc d’Arguin in Mauretanië. Vanwege hun gespecialiseerde dieet, dat vrijwel helemaal bestaat uit kleine schelpdieren, zijn er maar weinig plekken geschikt om aan grote aantallen kanoeten plaats te bieden. Als overwinteraar in de Waddenzee kunnen ze bij gebrek aan voedsel of ijsgang slechts uitwijken naar enkele grote Britse estuaria en enkele wadgebiedjes aan de Frans-Atlantische kust. Op weg naar de Groenlandse en Canadese broedgebieden kunnen kanoeten alleen in IJsland en in Noord-Noorwegen plekken vinden om bij te tanken. Kanoeten maken dus lange vliegtochten van wel duizenden kilometers lang. In sommige gevallen overbruggen ze de afstand van de toendra naar het Nederlandse en Duitse wad zonder te stoppen, dat betekent vijfduizend kilometer non-stop vliegen!

De kanoeten uit Siberië doen daar nog een forse schep boven op door eerst de vijfduizend kilometer van Tajmyr naar de Waddenzee te overbruggen, om vervolgens nog eens vijfduizend kilometer naar de Banc d’Arguin in Mauretanië te vliegen. Tijdens de terugreis volgen ze hetzelfde patroon, al maakt een deel van de vogels dan een extra tussenstop aan de Franse westkust.


De ecologie van kanoeten

Een zeer gespecialiseerd ‘snavelpuntorgaan’ maakt het voor kanoeten mogelijk om in natte wadbodems schelp- en schaaldieren op te sporen zonder ze aan te raken. Met de snavelpunt duwen ze het water tussen de zandkorrels weg. Als een schelp zich in het zand bevindt wil het water niet weg en bouwt er ‘tegen’-druk op. Kanoeten zijn, voorzover we weten, de enige vogels die zulke subtiele drukverschillen kunnen meten en interpreteren. Dat specialisme zorgt er meteen voor dat kanoeten ook veel niet kunnen, zoals het voelen van kronkelende wormen in de wadbodem. Om een worm te vinden moet een kanoet hem eerst zien!

Hun capaciteit om heel efficiënt ingegraven schelpdieren te vinden, wordt weerspiegeld in de aanpassingen om die schelpdieren inwendig te verwerken. Om de schelpen te kraken hebben kanoeten een relatief grote maag en een dikke darmwand om het schelpgruis zonder schade door de darm te loodsen. Vanwege het vele aanhangende zeewater moeten kanoeten veel zout kwijt. De relatief grote zoutklieren zorgen er voor dat kanoeten heel goed zijn in het uitscheiden van overtollig zout.

Dat kanoeten op het wad meestal in grote zwermen voorkomen heeft vast te maken met het gevaar dat ze lopen om door slechtvalken te worden gegrepen (vele ogen zien meer dan twee, en in een grote groep is de kans kleiner om gepakt te worden). Het heeft vast ook te maken met de moeilijkheid om op het wad de plekken met veel ingegraven schelpdieren te vinden: vele tastende snavels helpen elkaar.


Acties en beheer ten dienste van kanoeten

Met hoogwater zoeken kanoeten veiligheid (een plek met uitzicht zodat aanstormende slechtvalken op tijd ontdekt kunnen worden) en rust (steeds weer opvliegen kost te veel energie). Het helpt ook als de hoogwatervluchtplaatsen dichtbij rijke wadplaten liggen; dat scheelt namelijk ook vliegkosten.

Het belangrijkste voor kanoeten zijn wadplaten met goede dichtheden aan ondiep ingegraven schelpdieren welke dunne schelpen hebben. In de Waddenzee zijn nonnetjes het favoriete voedsel, want de ingeslikte schelpen zijn gemakkelijk te kraken en leveren veel vlees op. De mechanische kokkelvisserij tussen 1980 en 2004 heeft de kanoeten veel kwaad gedaan. In de beviste gebieden verdwenen de nonnetjes en de nog aanwezige kleine kokkels hadden op die plekken lage vleesgewichten. Met het stoppen van de mechanische kokkeloogst, en het herstel van de kokkelbestanden, is het voor kanoeten in de Waddenzee weer wat makkelijker geworden. Het wachten is nu op de terugkeer van het nonnetje.


Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee Sovon vogelonderzoek Nederland Nederlands Instituut voor Ecologie Vogeltrekstation Stichting natuurinformatie Werkgroep Lepelaar Rijksuniversiteit Groningen Universiteit van Amsterdam Global Flyway Network in Australia