Theunis Piersma
Theunis Piersma

‘Dé Waddenzee bestaat niet’

Van west naar oost, van de eilanden naar de vaste wal, op grond van drie zomers, Waddenzee-breed bemonsteren bracht onderzoekster Tanya Compton de verschillende karakteristieken van de Nederlandse Waddenzee in verband met het vóórkomen van bodemleven. Ze kwam erachter dat geen twee plekken hetzelfde zijn. ‘Ik hoop dat andere onderzoekers onze kaarten van het bodemleven gaan gebruiken zoals ze ook dieptekaarten of stromingsatlassen gebruiken.’

Wie regelmatig op de droogvallende stukken van de Wadenzee komt weet het eigenlijk al lang: geen twee plekken zijn hetzelfde. Hier is het wat zandiger, daar juist wat modderiger, op de ene plek is het tij wat heftiger, op de andere wat rustiger, dichter bij land is het zoutgehalte weer wat lager, bij de eilanden wat hoger… Toch is heel lang gewerkt met slechts één of twee referentiepunten. Bijvoorbeeld Balgzand stond voor ‘de westelijke Waddenzee’, of de platen onder Schier voor ‘de oostelijke Waddenzee’. ‘Dat versimpelde beeld wilden wij rechtzetten’, zegt NIOZ-onderzoekster dr Tanya Compton. De uit Australië afkomstige biologe koppelde gegevens over het bodemleven uit het project SIBES uit 2008, 2009 en 2010 aan gegevens die oceanografen in die periode in de Waddenzee verzamelden.

‘Al in de jaren zeventig stelde NIOZ-onderzoeker Jan Beukema op basis van zijn monitoringprogramma dat de Waddenzee veel heterogener was dan iedereen veronderstelde. Maar pas toen het project SIBES in 2008 van start ging, en de hele Wadenzee systematisch werd bekeken konden we goed in kaart brengen hóe heterogeen precies.’

Gekoppelde databases

In een recente publicatie in het Journal of Sea Research beschrijven Compton en collega’s hoe het bodemleven in de Waddenzee samenhangt met een aantal belangrijke eigenschapen van de bodem en het water: de golven, de stroom, het zoutgehalte, de korrelgrootte van de bodemdeeltjes, het gehalte aan plantaardig plankton in het water en de tijd dat een droogvallende plaat daadwerkelijk droog ligt. Die gegevens uit de oceanografische databases koppelde Compton aan het voorkomen van de verschillende scheldieren, wormen en andere bodemdieren zoals die in SIBES waren gemeten. ‘In grote lijnen vonden we een duidelijke gradiënt in het voorkomen van bodemdieren van oost naar west. Die hangt voor een belangrijk deel samen met de langere tijd dat de ondiepere delen in het oosten droog liggen. Daarnaast is het oosten modderiger en zitten er meer groene eencelligen op de wadbodem. In het westen resulteert dat in meer strandgapers, kokkels en zwaardschedes, terwijl naar het oosten vooral de kokkels dominant zijn. Strand-gapers zie je ook meer in de gebieden met lagere zoutgehalten, zoals rond de Afsluitdijk en tegen de Groningse en Friese kust.’

Verrassing

Binnen die grote lijn van oost naar west vond Compton veel nuance in de verschillende delen van het wad. ‘Een gebied dat er echt uitspringt is het Eems-Dollardgebied. Dat gebied is bijvoorbeeld extreem modderig, waardoor het een heel eigen dynamiek en bodemleven kent. Uiteraard hangt het op alle mogelijke manieren samen met de rest van het wad, maar het is wel een verhaal apart. Het is goed dat we dit ook via de bemonstering van het SIBES-project hebben kunnen aantonen.’

Dat Compton het voorkomen van verschillende bodemdieren nu zo logisch heeft gekoppeld aan fysische factoren betekent niet meteen dat ze ook echt ‘begrijpt’ waarom bijvoorbeeld een strandgaper andere keuzes maakt dan een mossel. ‘Het hele proces van voortplanting, groei van larven en zaadval van schelpdieren is nog behoorlijk mysterieus. Niemand kan je precies vertellen waarom bijvoorbeeld maar een klein percentage van de zaadval van een bepaald schelpdier tot vestiging leidt. Maar deze koppeling van data geeft wel meer houvast om dat proces te onderzoeken.’

Daarnaast hoopt Compton dat de kaarten met de verspreiding van bodemleven door andere onderzoekers gebruikt zullen worden. ‘Het moet eigenlijk net zo gewoon worden als het checken van een waterkaart met diepten erop. Een vogel- of vissenonderzoeker kan de verspreiding van bepaalde soorten pas beginnen te begrijpen als hij of zij ook kijkt hoe het voorkomen van een soort samenhangt met de verspreiding van het bodemleven. 

Nadere info: Tanya.Compton@nioz.nl of Sander.Holthuijsen@nioz.nl

 
Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee Sovon vogelonderzoek Nederland Nederlands Instituut voor Ecologie Vogeltrekstation Stichting natuurinformatie Werkgroep Lepelaar Rijksuniversiteit Groningen Universiteit van Amsterdam Global Flyway Network in Australia